André Kamphuis, Spraakverwarring rond de toren van Babel: zegen of vloek? Een exegetisch onderzoek naar de betekenis en functie van Genesis 11:1-9 (2008)
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks [10]opperste [11]in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over [12]de ganse aarde verstrooid worden! 10. Hebr. Hoofd. 11. Een manier van spreken, dienende tot zonderlinge vergroting; zie Deut.1:28 en Deut.9:1; Ps.107:26; Matth.11:23. Dit is een gans goddeloos en stout voornemen, alsof zij God en alle mensen ten trots, zulk een werk wilden maken, waardoor zij zich tegen alle geweld mochten verzekeren. 12. Hebr. het aangezicht der ganse aarde; zo ook onder vs.8,9.